DE TUNNELS BOVEN DE ALBARINE |
Texte français
au bas de cette page |
Zo onopvallend, we waren het bijna voorbijgereden. Het dorp stelt weinig voor. Een groepje huizen, wat ordeloos verspreide bewoning daar rondom, sommige wat opgeknapt, andere dan weer verlaten. Wat voor de dorpsstraat moet doorgaan oogt leeg, zeker nu de hoofdbaan is omgelegd, zeg maar rechtgetrokken. De wagen achterlaten is geen probleem, wat schaduw vinden wel, want de zon schijnt volop, en begin juli is het hier behoorlijk warm.
Het komt er nu op aan zo goed mogelijk het riviertje te volgen en op de juiste plek het Grote Routepad te verlaten waar het naar rechts afzwenkt, het plateau op. Zo lang we beneden het dartele water zien of horen zitten we goed. Toch wordt het even twijfelen wanneer het pad almaar versmalt en hoger klimt om uiteindelijk over een kleine pas een uitstekende rotskam over te steken. Maar dan brengt een steile afdaling ons terug naar het nu gezapig stromende riviertje. Een welgekomen verfrissing op deze hete namiddag. Zo rustig dat we bijna vergeten waar we zijn en waarvoor we naar hier komen.
Zoiets als stilte voor de storm?
Een paar honderd meter verder zien we die enorm gapende afgrond al opdoemen waarin het rivierwater zich met ware doodsverachting naar beneden stort om 180 meter lager haar ditmaal rusteloze loop te vervolgen. Neen, van hieruit krijgen we die waterval niet te zien, daarvoor moesten we enkele kilometer verder langs de hoofdbaan. Maar het loont de moeite, is ons verzekerd, zeker in het voorjaar, wanneer al het smeltwater uit het omliggende bergland zich hier massaal in de diepte stort.
Daar staan wij dan, helemaal boven, maar niemand die zich naar de rand van de steile richel waagt. En dan merken wij het ook, aan de overkant van het riviertje, dat vervallen landhoofd, precies alsof hier ooit een brug geweest is, zo dicht bij de afgrond. Lang hoeven wij niet te zoeken, want wij staan pal bovenop het tegenoverliggende landhoofd. Maar dan...?
Dan pas kijken we achterom, en staren in de gapende muil van een in de rots uitgehouwen tunnel, zo'n paar tientallen meter verder. Donker en dreigend, maar toch, met heel in de verte een zwak schijnsel. De uitgang?
Gelukkig hebben wij een en ander voorzien. De zaklampen worden uitgedeeld en na een korte aarzeling schrijden wij naar binnen, de koelte in, over de brokkelige tunnelbodem, op weg naar het onbekende... |
De tunnel is behoorlijk lang, volledig in
de kalkrots uitgehouwen, de bodem bedekt met grove steenslag of
ballast. Onderweg laat een natuurlijke zijgang een streepje licht
door, maar voor de rest is het hier aardedonker, afgezien van het
schijnsel in de verte dat ons meer en meer verblindt naargelang wij
vorderen. Tot we opnieuw in het daglicht komen, waar zich voor ons een grandioos tafereel ontplooit. Woorden
schieten te kort, maar de beelden spreken voor zich. Want wij
staan hier op een in de verticale rotswand uitgehouwen terras, breed
genoeg voor een (smal)spoorbedding, maar ook niet meer dan dat.
Beneden links, in de 220 meter diepe canyon, verschanst
achter het gebladerte, kunnen wij het riviertje best raden, meer dan
dat we het kunnen zien. Rechtdoor, enkele tientallen meter
verder, de volgende tunnelopening, en pal daarachter nog één.
Drie tunnels op rij, kort achter elkaar, alle drie stevig uitgehouwen
in de rots: de eerste ruim 420 meter lang, de twee andere resp. 8 en
10 meter.
|
Wat verder volgt opnieuw een tunnel, ruim 100 meter lang en kaarsrecht. De uitgang is gedeeltelijk ingestort en doet ons vermoeden dat we in minder harde rotslagen terechtkwamen. En ja, daarachter is het tracé deels bedolven onder afgestort hellingspuin en op sommige plaatsen amper begaanbaar, laat staan herkenbaar. Opletten dus! Ook al is de dalflank hier minder steil door het zachter gesteente, dan nog is een valpartij in een diepte van 200 meter niet aan te raden.
|
De puinopstapeling vlak voor de
vijfde tunnel valt echter mee, zodat we vlak erna probleemloos naar
binnen kunnen. Door de lichtbuigende gang krijgen we niet onmiddellijk de
uitgang te zien - volgens de kaart zo’n 230 meter verderop. Binnenin
verraden druipsteenafzettingen opnieuw de nabijheid van kalksteen.
En inderdaad, wat verder ziet de uitgang er behoorlijk stevig uit,
wat ook geldt voor de ultrakorte tunnel meteen daarop, amper 5
meter lang! Van de daaropvolgende tunnel, de zevende al, is de voorkant deels afgestort en eveneens brokkelig, maar zonder dat de puinhoop de doorgang kan belemmeren.
|
Binnen in de tunnel geven de schuine
rotslagen een valse indruk van zeer steile afdaling. Overigens maakt
de hele tunnelgang een behoorlijk brokkelige indruk, inclusief de
uitgang, ruim 30 meter verder.
Links van ons opnieuw de steile afgrond, nu al 230 meter diep, maar amper zichtbaar door de vegetatie. Voor ons uit lijkt het tracé danig versmald door erosie, en zie wij het smalle pad zich tussen behoorlijk dicht struikgewas van ons verwijderen.
Daar staan we dan, 7 tunnels rijker. Nog 11 te gaan… Zullen we?
Links van ons opnieuw de steile afgrond, nu al 230 meter diep, maar amper zichtbaar door de vegetatie. Voor ons uit lijkt het tracé danig versmald door erosie, en zie wij het smalle pad zich tussen behoorlijk dicht struikgewas van ons verwijderen.
Daar staan we dan, 7 tunnels rijker. Nog 11 te gaan… Zullen we?
Een lokaalspoor dwars door de Haut-Bugey
De Haut-Bugey (F) is de zuidelijke uitloper van
het Juramassief en ligt halfweg tussen Lyon en Genève. De Jura staat
bekend om zijn kalkachtig gesteente met specifieke karstverschijnselen, zoals grotten, rivieren die onder
de grond verdwijnen, en diep ingesneden valleien en depressies met
steile kalksteenwanden. Dit kenmerkt meteen het landschap van de Albarine, de rivier die diagonaal de Haut-Bugey doorkruist, wanneer ze
van boven op het plateau zich naar omlaag een weg baant, op zoek naar de vlakte waar ze zich voorbij Ambérieu zal
verenigen met de Ain, zelf een zijrivier van de Rhône.
Begin vorige eeuw kwam het plan op tafel voor een smalspoorlijn tussen de twee spoorassen die de Haut-Bugey omknellen: van Nantua op het (onlangs vernieuwde)
enkelspoor Bourg-en-Bresse - Bellegarde, naar Tenay op de klassieke
hoofdlijn van Lyon naar Genève. Na jarenlange over en weer
discussies ging de lijn in april 1912 dan toch open van
St-Martin-du-Frêne (bij Nantua) tot Brénod, het jaar daarop tot
Hauteville, in totaal 37 km vanuit Nantua. Op dat ogenblik was het
eindstuk naar Tenay (12 km) nog lang niet afgewerkt, al was het spoor reeds aangelegd op een deel van het traject, naar verluidt tot Lacoux. Niet zonder reden, want om vanaf Nantuy (na Hauteville) een hoogteverschil van 400 meter te overbruggen moest het tracé door de vallei van de Albarine. Nu moet je weten dat dit riviertje in
het kalkgesteente een 300 meter diepe canyon met steile wanden heeft uitgegraven. Niet verwonderlijk dus dat de aanleg
van het smalspoortracé geen sinecure bleek, te meer omdat hiervoor
heel wat tunnels nodig bleken. Het werden er niet minder dan 18!
|
Zoals voor zoveel spoorprojecten kwam de Grote Oorlog echter als spelbreker. Pas in 1919 kon men de werken hervatten. Maar toen liep er van alles mis, niet in het minst omdat de werf in deze erosiegevoelige omgeving zo lang onbeheerd was gebleven. Grondverzakkingen, afstortingen en uit de hand lopende kosten maakten dat het project uiteindelijk werd opgegeven.
Op de kaart hierboven, uit 1925, heeft Michelin de lijn naar Tenay reeds in haar geheel aangeduid. Wat voorbarig, zou later blijken. Het lijngedeelte Nantua-Hauteville had meer geluk. In 1933 werd het zelfs geëlektrificeerd, en bleef als de allerlaatste lokale spoorlijn van het departement Ain in dienst tot in 1954, wat behoorlijk laat is voor een Franse smalspoorlijn. |
Het tracé van Nantuy tot Lacoux
Na Hauteville beschrijft het spoortracé een wijde bocht richting Cormaranche om dan voorbij Nantuy de Albarine over te steken – pal naast de 180 m hoge waterval van Charabotte – en meteen in de eerste tunnel te duiken (foto hiernaast). Ruim 420 m verder kom je terug in het daglicht en sta je opnieuw op de rand van de afgrond. Van op dit ‘balkon’ heb je een weids uitzicht over de hele canyon, met in de diepte de Albarine, 220 m lager (cfr. reportage hierboven). Vooral in de winterperiode is het zicht adembenemend, zeker op deze plek, en geeft de laagstaande zon de kalksteenbanken langs de bladloze valleiflank diepe kleuren en scherpe aftekeningen. Verderop, voorbij de derde tunnel, neemt de plantengroei alweer toe, wat het zicht vanop verder gelegen 'balkons' gedeeltelijk belemmert. Wanneer je intussen voorbij de zevende tunnel bent geraakt besef je nauwelijks dat je vanaf de waterval amper meer dan één kilometer hebt afgelegd! |
Vanaf dan vernauwt het tracé tot een smal pad. Ruim 500 m verder bereik je de lokale weg naar Lacoux. Op deze plek was een halte voorzien, en het spoor zou ook tot hier gelegd zijn, tot de bezetter de rails opvorderde. Op het eerste zicht lijkt dit nochtans onwaarschijnlijk, gezien de smalle bedding en de geringe hoogte van sommige tunnels. Maar door de jaren heen is door de vorsterosie langs de steile dalflank al heel wat rotspuin naar beneden gerold, tot op de zate en zelfs in de tunnelopeningen, waarvan sommige intussen ook al flink zijn afgebrokkeld. Op dit parcours is dan ook enige voorzichtigheid geboden.
|
Voorbij Lacoux...
Na de 'overweg' ga je op de "ligne fantôme" volop het avontuur tegemoet. Voorbij een scherpe bocht in een minder diep zijdal kom je terecht bij een 130 m lange tunnel met gemetselde portalen en in vrij goede staat. Verderop, terug boven de Albarine, vlakbij het gehucht Charabotte, volgt een cluster van vier tunnels, waarvan de eerste (110 m) achterin compleet is ingestort. Hier kun je moeilijk anders dan deze hindernis via de steile valleiflank te omzeilen. Van alle vier is de doortocht evenwel verboden, alvast officieel, vooral wegens vallende rotsbrokken vlak buiten de tunnels. Om eenzelfde reden zijn de drie korte tunnels bij Chaley eveneens verboden. Daarop kom je na een ruim 2 km lange trip op het oude tracé langsheen de dalflank aan een korte rotstunnel (40 m) vlakbij de Pont de la Violette. Wat verder is de 650 m lange tunnel bij Malix helaas ‘propriété privée’, met stevig vergrendelde toegangspoort. Aan het andere uiteinde is de tunnelopening zonder meer dichtgegooid.
|
Deze tunnel, de langste van de reeks, werd pas in laatste instantie gegraven (en zelfs gedeeltelijk verlegd!) nadat gebleken was dat de rotswand naast het oorspronkelijk voorziene tracé te onstabiel was. Ook de 18e en laatste tunnel (557 m doorheen een heuvelkam) is niet langer toegankelijk. Hij komt uit rechtover het spoorwegstation Tenay-Hauteville, zo’n 390 meter lager dan de top van de waterval, heel in het begin van deze tunneltocht.
TOT SLOT
De lokroep van nog eens 11 tunnels ten spijt hebben we (op 3 juli 2014) om praktische redenen even voor Lacoux rechtsomkeer gemaakt.
Wie daar verder wil heeft tot Tenay nog 8 km avontuur te goed. Bij Chaley is het wel mogelijk om zonder steile klauterpartij de zate te verlaten. Van Tenay tot Hauteville zijn er dagelijks een drietal busritten, maar of je er op tijd geraakt om de enige avondbus te halen is een ander verhaal... Ook nog dit: de benaming ‘balcons de l’Albarine’ is van eigen makelij. Weinig kans dus dat je die meteen op het internet zult aantreffen. |
BRON:
Inventaire des Tunnels Ferroviaires de France |
Les tunnels de l'Albarine
Le Haut-Bugey forme le contrefort méridional de la chaîne du Jura, à mi-chemin entre Lyon et Genève. Le sous-sol calcaire est à l’origine de nombreux phénomènes karstiques (grottes, pertes, etc.) et de profondes vallées avec gorges aux parois abruptes. Ainsi l’Albarine, qui traverse le Haut-Bugey en diagonale, dans sa descente vers la plaine avant de se jeter dans l’Ain au-delà d’Ambérieu. Au début du siècle passé naquit l’idée de relier les deux axes ferroviaires cernant le Haut-Bugey par un chemin de fer à voie métrique: de Nantua, sur la voie unique Bourg-en-Bresse – Bellegarde, jusqu'à Tenay sur la ligne classique Lyon-Genève par Ambérieu. Il fallut plus d'une décennie de longs palabres avant que la nouvelle ligne ne soit mise en service de St-Matin-du-Frêne (près de Nantua) à Brénod en avril 1912, et prolongée sur Hauteville l'année suivante, totalisant ainsi 37 km. A ce moment, les derniers 12 km au-delà de Tenay étaient loin d’être achevés. Car pour racheter un dénivellé de près de 400 m il fallait longer la gorge de l’Albarine aux parois par endroits verticales, taillées dans le calcaire où, inévitablement, il fallut creuser de nombreux tunnels. Or, comme pour tant d’autres projets ferroviaires, la Grande Guerre sonna le coup d’arrêt du chantier. Il ne reprendra qu’en 1919. Victime des longues années d’abandon et de la réquisition par l’occupant des rails déjà posés, mais aussi de l’érosion des parois rocheuses et de nombreux éboulements, le projet vit gonfler les frais à tel point que, finalement, il fut abandonné sans qu’aucun convoi n’ai jamais traversé un seul des 18 tunnels du trajet. Plus chanceuse, la section Nantua-Hauteville quant à elle fut électrifiée dès 1933, alors que partout en France les lignes départementales tombaient une à une. Elle survécut jusqu’en 1954, comme dernière ligne métrique du département de l’Ain. |
Le tracé de Nantuy à Lacoux Au-delà de Hauteville, la ligne inachevée dépasse Nantuy, traverse l’Albarine tout près du sommet de la cascade de Charabotte, et s’engouffre dans le premier tunnel, entièrement taillé dans le roc. Après 420 m sous terre le tracé retrouve l’air libre, perché sur un étroit balcon dominant le profond canyon de l’Albarine que l’on devine 220 m plus bas. La vue est magistrale, surtout en période hivernale, lorsque le soleil lance ses rayons obliques sur la roche nue, dans un decor dégagé de toute feuillée. Au-delà du troisième tunnel la végétation s’épaissit, la vue est moins prenante, surtout en été, et l’érosion rend le parcours plus délicat. Au-delà du septième, toujours taillé dans le roc et sans portails, c'est à peine si l'on se réalise que l’on vient de parcourir tout au plus un bon kilomètre depuis la cascade! |
500 m plus loin, on atteint la route de Lacoux, où une halte était prévue et jusqu'où les premiers rails auraient été posés. Cela peut sembler impossible, vu le gabarit assez réduit de la plate-forme et de certains des tunnels parcourus. Mais n’oublions pas les longues années d’abandon, ni l’érosion fort active, surtout en période hivernale.
Au-delà de Lacoux Au-delà de l'hypothétique passage à niveau, la “ligne fantôme” passe bientôt dans un tunnel de 130 m, cette fois-ci pourvu de portails en maçonnerie, tout comme certaines embouchures des quatre tunnels suivants, près du hameau de Charabotte. Mais attention, la première de ces galeries (110 m) est effondrée et il faut donc la contourner. Cette enfilade de tunnels est d’ailleurs officiellement interdite, moins pour l’état des galeries que pour les chutes de pierres à l’extérieur. C’est aussi le cas pour l’enfilade suivante, trois courts tunnels près de Chaley. Par après, un parcours à flanc de coteau de plus de 2 km nous mène au petit tunnel (40 m) près du Pont de la Violette, qui ne pose pas de problème. C’est autrement le cas pour les 650 m du tunnel de Malix, un peu plus loin, fermé par une lourde porte, et dont la sortie est complètement bouchée! Ce tunnel, non prévu au début, dut être creusé et même prolongé, avec une nouvelle entrée, suite à l’instabilité de la paroi rocheuse longeant le tracé initial. Le 18e et dernier tunnel (557 m), inaccessible lui aussi, traverse la colline pour aboutir en face de la gare de Tenay-Hauteville, 390 mètres plus bas que le premier tunnel, près de Nantuy. Pour diverses raisons notre équipe a préféré faire demi-tour peu avant Lacoux. A vous donc de poursuivre cette aventure si le coeur vous en dit. La suite du parcours, pas toujours très commode, fait environ 8 km jusque Tenay. Près de Chaley il y a moyen de quitter le tracé sans escalade ardue. Il y a un service de bus, tois fois par jour, entre Tenay et Hauteville, mais tenter le retour sans rater l’unique bus du soir relève de la gageure… |
terug naar de homepagina - retour à la page d'accueil